Zeeland

(column voor NatuurlijkReizen.nl)

In mijn vroege jeugd was vakantie nog een heel overzichtelijk geheel. Zoals het hele leven overzichtelijk was. Elk jaar gingen wij met het gezin twee weekjes naar Zeeland. We deden aan huizenruil, wat nu ook weer helemaal modern schijnt te zijn. Voor de rest waren we verre van modern, want al mijn vriendjes gingen bepakt en bezakt naar het zonnige zuiden.
Wij moesten ons vermaken op een Hollandse camping met Hollands weer. Vanuit het ruilhuis in Middelburg togen we elke dag naar de caravan van familie aan de kust, bij Vrouwenpolder. Mijn vader lieten we achter in het archief, waar hij de familiestamboom uitploos, die Zeeuwse wortels scheen te hebben. Stoffig arriveerde hij tegen het middaguur op camping De Echoput, waarna we met z’n allen naar het strand gingen.
Op de camping was niets te beleven. Geen disco, kids club, bingo. Nee, gewoon spelen in het zand en door de duinen rennen, die in die tijd nog niet hermetisch waren afgesloten. Een kinderhand was toen nog gauw gevuld. Als we niet buiten speelden, gingen mijn broertje en ik achter het stuur van de auto zitten. Ik in die van mijn oom, mijn broertje in die van ons. Honderden kilometers waren we aan het ‘droogrijden’: pet op, raampje open, arm naar buiten want we waren natuurlijk vooral heel stoer. Focking stoer zoals de jeugd dat tegenwoordig uitdrukt.
Op zondag was er een kerkdienst in een grote tent. Samen met oom en tante troonde mijn moeder ons mee. Goed voor de algemene ontwikkeling. Stampvol was het er altijd. Meestal kregen we een donderpreek van een oudere pukkelige man in een zwart pak. Knielen op een bed duinviolen. Een enkele keer was ds. Okke Jager onze voorganger, die later bekend werd van de televisie. Ook hij wist mij ondanks zijn milde woorden niet bij de Heere te bezorgen. Wat waren die houten banken hard.