[Gedicht]

              Dichter

De hand zingt in koppige letters
over verlangens onder een steen.
Met rode inkt bewieroken is het plan
bakens slaan in onpeilbaar water
wijzers planten in onrustig woud.

Wie zegt wat vonkig is
wie raakt en wordt geraakt?
Dichter bij haar raakt hij niet
al verbeeldt hij de frisgewassen liefde
fraaier dan de geliefden zelf.

Dat zijn verzen mogen geuren
als jonggebleven rozen.
Voorgedragen tot het eind
zal zij met opgewonden vingers
de zinnen sluiten.





Bartele Boele

Oom Bart lag altijd in bed. Als we op visite gingen, in het donkere huis tegenover het station, ontving tante ons in de voorkamer. Daarna liepen we door de glazen schuifdeuren naar de achterkamer, vanwaar regelmatig een donkere hoest door het huis rolde.
De longen van oom Bart piepten en knarsten als de machines die hij bij het gemeentelijk gasbedrijf had gestookt.  Zijn grote lichaam stak in een grijsrood gestreepte pyjama en vulde het hele eenpersoonsbed. Onder de rommelige witte haardos twinkelden blauwe ogen.
Ik legde mijn knuistje in de eeltige hand. 'Zo, Bartele Boele,' baste hij, 'hoe is het met mijn naamgenoot?' Dat ik niet naar hem was vernoemd, daar spraken we niet over. Evenmin over dat diezelfde grote hand een pistool had omklemd waarmee in de oorlog op NSB'ers werd gejaagd.
Na een paar minuten lieten we oom Bart weer alleen en zette tante de schuifdeuren op een kier. De grote mensen dronken thee. Mijn broertje en ik kregen waterige lauwe ranja. Uit de blikken bloemetjestrommel deelde tante biscuitjes rond. De kamer geurde naar oud behang. Alles was grauw. De meubels, het tafelkleed, de gordijnen, het tapijt, zelfs de theekopjes waren verschoten. De dood kleefde aan.
Oom Bart wist ervan, maar hij zweeg.


(Verhalenwedstrijd AFdH, april 2014, genomineerd)