Waarom ik niet meer stem (3)

Een tweede voorbeeld van kennismaking met de onbetrouwbare overheid betrof mijn toezichthouderschap bij een woningbouwvereniging, eveneens in de kop van Noord-Holland. Als nieuw aangetreden raad van toezicht stuitten wij spoedig op sporen van jarenlang wanbeleid, misleiding van leden en grootschalige geldverkwanselarij. Om orde op zaken te stellen vroegen wij steun van de minister voor het schorsen van het bestuur. Die is immers eindverantwoordelijk voor het functioneren van het woningcorporatiebestel en als toezichthouder ben je dus in feite zijn/haar verlengstuk.
De steun van het ministerie van VROM, later Binnenlandse Zaken, was er alleen op papier. Toen wij door een frauderend bestuur voor de rechter werden gesleept, gaf het ministerie niet meer thuis. Sterker nog, het liet toe dat het bestuur van de woningbouwvereniging een kritisch rapport over zijn eigen functioneren onder de pet hield zodat de leden daar geen kennis van konden nemen. Daarmee werd verhinderd dat de vereniging kon worden gecontroleerd. Mijn sterke vermoeden, gestut door verschillende aanwijzingen, is dat ook dit doofpotcircus werd geïnitieerd door een politieke partijlobby, ditmaal van CDA-huize.
Voorts moesten wij als oud-raad van toezicht zonder hulp van de overheid rechtszaken voeren om gemaakte kosten en uren betaald te krijgen. Nog steeds zijn wij meer dan 20.000 euro aan gemaakte advocaatkosten achterop, ook al hebben we alle rechtszaken gewonnen. En nog steeds weigert het ministerie een hand uit te steken. Er is mij zelfs medegedeeld dat correspondentie van mij niet meer in behandeling wordt genomen.
Ik sprak in dit verband verschillende topambtenaren die mij vertelden: 'Eén ding moet u weten, de minister zit er niet voor u.' Wacht even, dacht ik. Minister betekent in het Latijn 'dienaar', in dit geval dus een dienaar van de publieke zaak. En daarmee ook van mensen die zich inzetten voor diezelfde publieke zaak. Dus die zit er niet voor mij, niet voor de burger, niet voor de kiezer.
Ik zie mijn persoonlijke ervaringen met de onbetrouwbare overheid ook elders bevestigd, zoals bij de aardbevingsschade in Groningen, de onstuitbare groei van Schiphol en het weggewoven onderzoek naar onze steun aan de inval in Irak. Als er wat grondig fout zit wordt er een parlementaire enquête gehouden. De enquêtes vliegen ons om de oren, maar de rapporten die daaruit voortvloeien gaan in diepe lades en de misstanden houden aan of beginnen opnieuw. Immers, de commissieleden zwemmen in dezelfde vijver als die van de personen wier werk zij moeten onderzoeken. Ik schreef al eens dat de overheid een reinigend vermogen heeft van een onthaarde pleeborstel. Clientelisme wint, brokkenmakers en fraudeurs gaan vrijuit en klokkenluiders zijn de klos. Dat beeld krijg ik, en met mij steeds meer anderen, niet meer van het netvlies.

(wordt vervolgd)


Waarom ik niet meer stem (2)

De onbetrouwbare overheid is een van de redenen waarom ik als stemmer afhaak. Ik spreek op dit punt niemand na, maar geheel uit eigen ervaring. Verschillende keren heb ik in directe zin kennisgemaakt met bestuurders die volledig lak hadden aan de burger en aan de publieke zaak .
De eerste keer was tussen 2006 en 2010. Ik was toen initiatiefnemer en woordvoerder van het Wierings Beraad, een coalitie van burgers en belangengroepen die zich verzette tegen het Wieringerrandmeer. Dit megalomane gebiedsontwikkelingsplan, waarin overheid en private ondernemingen samen optrokken, was gesitueerd in de kop van Noord-Holland. In het mooie stille buitengebied moesten duizenden vuttervilla's verrijzen om 'robuuste natuur' te financieren.

Het was het speeltje van VVD'er Ton Hooijmaijers. Deze inmiddels voor corruptie veroordeelde oud-gedeputeerde - de eerste bestuurder in Nederland die wegens omkoping 2,5 jaar moet zitten – had zich verzekerd van de steun van VVD, PvdA en CDA. Het was een 'schoolvoorbeeld van publiek-private samenwerking', kwijlden bestuurders en volksvertegenwoordigers elkaar na. Ze vergaten erbij te zeggen dat grote bedrijven als Volker Wessels en Boskalis wat graag meededen omdat de overheid alle risico's droeg. Zoals elk gebiedsontwikkelingsproject gold ook hier de top-downformule. Inspraak door burgers en belanghebbenden werd mondjesmaat toegestaan maar nooit serieus genomen. Als er al draagvlak voor het plan was, kalfde dat snel af. 
Verschillende keren heb ik gefundeerde kritiek op het plan geleverd tijdens vergaderingen van gemeenteraad en Provinciale Staten. Geen enkele keer kreeg ik een reactie laat staan weerwoord van de statenleden die het plan steunden. Alsof ik als kritisch burger helemaal niet bestond. De volksvertegenwoordigers die het plan steunden hielden de kaken, die bij de meesten rood aanliepen van schaamte, stijf op elkaar. Ook de gedeputeerde zelf, die zijn eigen plan maar mondjesmaat kende, durfde niet met mij in debat. Hoezo rekenschap geven als volksvertegenwoordiger?

Het werd nog erger. Toen wij als actiecoalitie op eigen kosten een alternatief plan hadden ontwikkeld dat wèl draagvlak had, werd dat op een onheuse en ongefundeerde wijze afgeserveerd door de stuurgroep onder leiding van Jan van Zijl (PvdA), voorzitter van toen nog de HBO-raad die als bijbanenverzamelaar dit goedbetaalde klusje er wat graag naast deed. Liever vuige spelletjes, in naam van de overheid, dan open discussie.
Het officiële plan, dat in geen enkel stadium financieel haalbaar was, doorstond logischerwijs de tijd niet en werd in 2010 afgeblazen. De provincie sprak van economische tegenwind, maar kenners wisten wel beter. Dat de private partijen op de valreep nog veertien miljoen meekregen – een cadeautje waar de stuurgroepvoorzitter zich persoonlijk hard voor maakte – gaf nog eens aan hoe losgezongen bestuurders en volksvertegenwoordigers waren van de publieke zaak en hoe makkelijk zij omsprongen met maatschappelijk kapitaal. De randstedelijke rekenkamer zei later over dit douceurtje: 'Als de provincie even had dooronderhandeld, was zij niets verschuldigd geweest.'

Het debacle verhinderde de betrokken bestuurders en statenleden overigens niet om na de verkiezingen gewoon weer hun plaatsen in te nemen. Een goed ingevoerde journalist wist mij te vertellen dat van een aantal van hen het dossier was 'zoekgeraakt'. Wel zo makkelijk, als je je baantje niet wilt verliezen. Dit bericht is overigens nooit in de pers gekomen.

De voorzitter van de commissie die onderzoek deed naar de verdorven bestuurscultuur in Noord-Holland, prof. dr. Hans van den Heuvel, zei later in een interview: 'Wat ik hier aantrof, kan ik voor elke provincie uittekenen.' Ik bedacht me: we zijn geen haar beter dan pakweg een land als Italië waar de corruptie in bijna elke straat is geasfalteerd.

N.B. Binnenkort deel 3 - De onbetrouwbare overheid, vb. 2

Waarom ik niet meer stem (1)

Ik ben van 1955. Ik groeide op in een tijd van verhoogd politiek bewustzijn dat ontlook in de jaren zestig. Mijn moeder volgde in het stemhokje niet meer mijn vader en verruilde de VVD voor de rebelse Van Mierlo met zijn D'66. Op het lyceum, waar ik als brugpieper mijn ogen de kost gaf, probeerde een aantal leraren de Parijse studentenrevolutie van 1968 een vervolg te geven. Toen ik in 1973 ging studeren, trad het kabinet-Den Uyl aan. De enige links georiënteerde regering maakte overal de tongen los. Links en rechts, bij jong en oud. Je had het gevoel dat politiek ertoe deed, dat het ergens over ging en dat er wat te kiezen viel. Ik las twee kranten per dag plus een paar opiniebladen en verslond de grote interviews met ministers en Kamerleden. Na de monsteroverwinning van Den Uyl kwam het rechtse kabinet Van Agt-Wiegel. Ook dat bracht links en rechts verhitte discussies teweeg. 'Het zijn weer tijden om je te abonneren op Vrij Nederland,' adverteerde het progressieve opinieblad.
Stemmen deed ik ook. Met overgave. In mijn geval was dat zo  links mogelijk, want volgens mij was er nog een wereld te winnen als het ging om eerlijk delen, meer inspraak, een beter milieu en minder uitbuiting en oorlog. In 1970 was de verplichte opkomst afgeschaft, maar nog steeds beschouwde ik stemmen als een democratische kans die je niet mocht laten liggen. Destijds was de tijdgeest dat wie niet stemde, eigenlijk geen recht van spreken in het politieke debat.
Nu, bijna een halve eeuw verder, behoor ik zelf tot een groeiende groep mensen die binnenkort niet naar het stemhokje gaat. Hoe is dat zo gekomen? Waarom ben ik afgehaakt? Heeft het met ontwikkelingen in mijzelf te maken? Of zijn het de ontwikkelingen in de politiek die mij op fundamenteel andere gedachten hebben gebracht?
Ik ben erachter gekomen dat ook ik tot de teleurgestelde burgers behoor, zonder dat ik enige affiniteit voel met de boze landgenoten die zich op uiterst en grotendeels zeer bedenkelijk rechts groeperen. En ook voor mij is het vooral de onbetrouwbaarheid van een elite, te weten die van het overheidsbestuur, die mijn geloof in de politiek mede heeft ondergraven. En niet alleen dat van mij. Het vertrouwen in de politiek en zijn bestuurders is sinds het eind van de vorige eeuw gekelderd naar een historisch dieptepunt. Dat geringe vertrouwen kan niet los worden gezien van het falen van ons huidige parlementaire stelsel. Ook daarover straks meer.