In de afgelopen vier jaar heb ik verschillende keren voor Alkmaarse rechters gestaan. Alleen als blogschrijver, samen met een medebriefschrijver èn met collega-toezichthouders van woningbouwvereniging Beter Wonen in Hippolytushoef. De ene wonderlijke uitspraak na de andere vloeide er uit de rechterlijke pen. Op één uitzondering na trokken we steeds aan het kortste eind. En die ene overwinning die we boekten was ook maar op het nippertje.
Ik dacht even dat het aan mijn perceptie lag. Maar gelukkig vond het hof in Amsterdam ook tot twee keer toe dat er niets deugde van wat ze in Alkmaar hadden gefabriceerd. Twee belangrijke uitspraken werden finaal doormidden gezaagd en naar de papierversnipperaar verwezen.
Voor de aanloop naar en het verloop van de rechtszaken
zie elders op deze blog, onder de rubriek 'Beter Wonen'
Eén uitspraak ligt nog steeds op tafel. Die spant de kroon, want daarin ging mr. A.H. Schotman, hoofd van de afdeling civiel recht, volstrekt buiten het rechtsboekje. En juist die uitspraak bleek een desastreuze werking te hebben voor de oud-Rvt van Beter Wonen.
Uitspraak 26 februari
2010 - zaak en rolnr. 116259/KG ZA 09-490 rechter: mr. A.H. Schotman
Ter inleiding
Op 4 januari 2010 daagt het
bestuur van Beter Wonen de toenmalige raad van toezicht bij verrassing voor een
kort geding. Het bestuur verzoekt de voorzieningenrechter om de door de
RvT ingestelde schorsing van de bestuursvoorzitter ongedaan te maken èn beide
partijen te verplichten tot mediation, zoals is verzocht door de Algemene
Ledenvergadering van Beter Wonen op 18 december 2009 (wat bij nader inzien niet waar bleek!).
Beide partijen gaan ter zitting akkoord. De rechter wordt verzocht een onafhankelijke bemiddelaar aan te wijzen. In de weken na de zitting treedt een complicerende factor op. Er ligt een kritisch onderzoeksrapport over o.a. het handelen van twee bestuurders. De RvT vindt dat mediation voorlopig geen optie is omdat er eerst een vervolgonderzoek moet komen. Ook is zij met het ministerie van VROM van mening dat de twee betreffende bestuurders tijdelijk moeten terugtreden.
Die weigeren dat en worden daarin gesteund door de derde bestuurder. Het bestuur wil ook geen rekenschap afleggen aan de RvT over het rapport. De derde bestuurder gaat bovendien al op eigen houtje een vervolgonderzoek opstarten, buiten medeweten van RvT en VROM. De RvT besluit op basis van al deze nieuwe feiten het hele bestuur te schorsen. Dus de voorzitter voor de tweede keer, maar wel op heel andere gronden.
Analyse
1. Aan de lengte van de
uitspraak valt op te maken dat deze zaak veel te ingewikkeld is voor een kort
geding. Om een goed oordeel te kunnen geven is ook bewijslast nodig. Mr.
Schotman had de zaak moeten verwijzen naar de bodemrechter. Dat had ook in
tweede instantie gekund, bij de tweede zitting.
Waarom heeft mr. Schotman deze zaak die
zich niet leende voor een kort geding, toch in behandeling genomen?
2. Op 19 februari 2010
vindt een vervolgzitting plaats. Het bestuur komt met een gewijzigde
vordering(!), namelijk vernietiging van de schorsing van het gehele bestuur. De
RvT vraagt de rechtbank deze gewijzigde vordering af te wijzen. Wat schrijft
mr. Schotman over deze eis: 'De gewijzigde eis is van de soort die in kort
geding niet kan worden toegewezen.’
Waarom wijst mr. Schotman deze eis dan
toch toe en willigt hij hem met de beslissing ook nog eens in?
3. De rechtbank stelt op 26
februari 2010 het bestuur in het gelijk. De schorsing van het gehele bestuur
wordt opgeheven, met dien verstande dat de twee in opspraak geraakte
bestuurders zich niet mogen bemoeien met het vervolgonderzoek.
Opvallende zin bij de
gronden: 'De rechter oordeelt dat het feit dat de RvT het bestuur tijdelijk
overneemt, eens te meer een aanwijzing is dat zij niet uit is geweest op
voorzichtigheid.'
Eens te meer? In de twee verschillende
schorsingen met verschillende gronden ziet mr. Schotman kennelijk een trend. Bovendien
miskent de rechter dat een tijdelijke bestuursovername door de RvT volgens de
statuten van BW gewoon mogelijk is.
Conclusie: mr. Schotman besliste over een geheel
andere schorsing dan in de oorspronkelijke dagvaarding werd bestreden. Hij
treedt als het ware 'buiten het geding'.
4. Mr. Schotman gaat
uitgebreid in op de inhoud van het onderzoeksrapport. Echter, het rapport was helemaal geen processtuk!
5. De beslissing van de
rechter is een heel bijzondere. De bestuurders mogen gewoon doorbesturen, maar
de twee in het rapport genoemde bestuurders mogen zich niet bemoeien met het
vervolgonderzoek. Vreemd. Het ging toch o.a. over een ABC-constructie? Dat
houdt in dat de woningbouwvereniging wellicht te veel had betaald voor een stuk
grond, waarbij de vraag rees wie daarvan profijt had gehad. Normaliter word je
als eindverantwoordelijke dan op z'n minst op non-actief gesteld. Je laat een
van diefstal verdachte caissière ook niet meer in de winkel toe totdat haar
onschuld is bewezen.
Conclusie: de rechter
zag volstrekt niet de ernst van de situatie in.
Slotsom
Mr. A.H. Schotman nam een
zaak in behandeling genomen die zich absoluut niet leende voor een kort geding,
gezien de noodzaak tot bewijslast. Hij liet een gewijzigde vordering toe die
hij naar eigen zeggen had moeten afwijzen. Hij trad daarmee buiten het geding.
Het was dus uiteindelijk niet de RvT die lichtvaardig optrad, maar mr. Schotman
zelf.
In een van mijn ontmoetingen met mr. Schotman zei deze dat ik mij vrijelijk een oordeel mag
vormen over rechterlijke beslissingen. Bij dezen dus.
*
* *
Deze eerste 'wonderlijke’
beslissing uit Alkmaar had grote gevolgen. Zowel het ministerie als het CFV
schaarde zich achter deze voorlopige voorziening. Het bestuur mocht
doorbesturen en dat merkte de RvT na haar aftreden, op 5 maart 2010, maar al te
goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten