(voordracht op het 2 Minuten Festival, 4 oktober 2014, Rode Hoed)
Sjeng & Sjeng
We noemden elkaar Sjeng.
Limburgser kon het niet. Ik weet niet waarom we daartoe besloten. De naam paste
ons allebei.
Sjeng leerde ik kennen in
de eerste van de middelbare school. Buiten schooltijd spraken we bij elkaar
thuis af. Hij woonde in een buurt waar veel krapuul woonde. Dat was spannend.
Als we een hut bouwden achter op het veld, kon het krapuul ons te grazen nemen.
Zijn vader was iets hoogs
bij de ENCI. Hij droeg nette pakken. Ik durfde hem bijna geen hand te geven.
Z'n moeder was aardig, maar streng. Dat was misschien omdat Sjeng graag
fabuleerde.
Sjeng en ik vielen op
hetzelfde meisje. We wisten allebei niet hoe we met meisjes moesten omgaan.
Daarom waren we eerder lotgenoten dan concurrenten. Ik hoorde later dat het
betreffende meisje in Maastricht niet ongezien is gebleven.
Halverwege het eerste
schooljaar verhuisde ik naar het westen en verloor ik Sjeng voorgoed uit het
oog. Via een studievriend die op dezelfde school had gezeten, vernam ik dat hij
van de aardbodem was verdwenen. Hij was naar India gegaan om het licht of iets
daaromtrent te vinden en niet teruggekomen.
Het kon niet anders of
Sjeng was in z'n eigen fabel opgegaan.
*****************************************************
Bartele Boele
Oom Bart lag altijd in
bed. Als we op visite gingen, in het donkere huis tegenover het station, ontving
tante ons in de voorkamer. Daarna liepen we door de glazen schuifdeuren naar de
achterkamer, vanwaar regelmatig een donkere hoest door het huis rolde.
De longen van oom Bart
piepten en knarsten als de machines die hij bij het gemeentelijk gasbedrijf had
gestookt. Zijn grote lichaam stak in een
grijsrood gestreepte pyjama en vulde het hele eenpersoonsbed. Onder de rommelige
witte haardos twinkelden blauwe ogen.
Ik legde mijn knuistje in
de eeltige hand. 'Zo, Bartele Boele,' baste hij, 'hoe is het met mijn
naamgenoot?' Dat ik niet naar hem was vernoemd, daar spraken we niet over.
Evenmin over dat diezelfde grote hand een pistool had omklemd waarmee in de
oorlog op NSB'ers werd gejaagd.
Na een paar minuten lieten
we oom Bart weer alleen en zette tante de schuifdeuren op een kier. De grote
mensen dronken thee. Mijn broertje en ik kregen waterige lauwe ranja. Uit de
blikken bloemetjestrommel deelde tante biscuitjes rond. De kamer geurde naar
oud behang. Alles was grauw. De meubels, het tafelkleed, de gordijnen, het
tapijt, zelfs de theekopjes hadden hun kleur verloren.
De dood kleefde aan. Oom
Bart wist ervan. Hij hoestte en zweeg.
(Genomineerd, verhalenwedstrijd AFDH, april 2014)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten