Hij loopt naar de houten
bank aan de rand van het stadsparkje. Over die handeling heeft hij precies twee
minuten nagedacht en geoefend op wat hij moet zeggen. Eén zin kan ermee door.
'Vindt u het erg dat ik u
gezelschap houd?' De man is verdiept in zijn mobieltje en knikt zonder hem aan
te kijken. Knikken betekent ja. Kennelijk vindt hij het erg. Hij wil even
alleen zijn. Groot gelijk, dat willen we allemaal op zijn tijd. Of ergert hij
zich aan het woord gezelschap? Dat gaat aardig in de richting van gezellig en
daar houdt hij vast niet van. Anders zat hij niet alleen op de bank.
'U heeft het liever niet?'
De man schudt zijn hoofd, terwijl hij nog steeds niet opkijkt. Wat is het nou?
Tòch ja? Nee toch zeker? Deze man wil geen gezelschap, geen geouwehoer, niets,
niemand, snap dat nou.
'Geeft niet, verderop is
net een bankje vrijgekomen. Fijne middag nog.'
Opeens maakt de man een
zwierig gebaar, ter uitnodiging om plaats te nemen. Hij aarzelt, want hij vindt
dat hij al genoeg last heeft veroorzaakt. Maar door niet op de uitnodiging in
te gaan, zou hij de man opnieuw schofferen.
'Dank u.'
Hij gaat zitten en
probeert de croissant uit het papieren zakje te vissen. Met een minimum aan
geritsel.
(inzending voor de A.L. Snijdersprijs
2014)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten